17832 |
rusten |
rusten:
röste (Q203p Gulpen),
schaften:
sjafte (Q203p Gulpen),
schoften:
schoften (Q203p Gulpen)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
gesticht:
gestich (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
oudemannengesticht:
oudemannegestich (Q203p Gulpen)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18118 |
ruw worden |
rijten:
de heng riete `m (Q203p Gulpen)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roe (Q203p Gulpen),
roew (Q203p Gulpen),
rouw (Q203p Gulpen),
rōē (Q203p Gulpen),
ruw (Q203p Gulpen)
|
ruw [SGV (1914)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
ruig:
ruug (Q203p Gulpen),
ruw:
rōē (Q203p Gulpen)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
ruzing (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
ruzing make (Q203p Gulpen),
ruzing mâke (Q203p Gulpen)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23423 |
sacramentsaltaar |
sacramentsaltaar:
sacramentselter (Q203p Gulpen)
|
Het sacramentsaltaar (in grote kerken), een afzonderlijk altaar waarop zich het tabernakel met de H. Hosties bevindt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
Sakramentsdaag (Q203p Gulpen)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23853 |
sacramentsprocessie add. |
kleine bronk:
kleng bronk (Q203p Gulpen),
kleine processie (<lat.):
kleng processie (Q203p Gulpen)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|