30688 |
schuurblok |
schuurblokje:
šūǝrblø̜kskǝ (Q203p Gulpen)
|
Rubber, kurken of houten blokje waaromheen het schuurpapier wordt gedaan. [N 67, 60d]
II-9
|
30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
šū.rpapīr (Q203p Gulpen)
|
Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.]
II-9
|
33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
šȳrpōǝ.t (Q203p Gulpen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schop:
sjop (Q203p Gulpen),
stalletje:
stālke (Q203p Gulpen)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)] || schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
30598 |
schuurverf |
schuurverf:
šūǝr[verf] (Q203p Gulpen)
|
Verf waarin met puimsteen geschuurd wordt. Als schuurverf wordt vaak grondverf gebruikt. Door het schuren in de natte verf hecht de verflaag beter aan de onderliggende plamuurlaag. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 18c]
II-9
|
19063 |
schuw |
schuw:
schuu (Q203p Gulpen),
schuí (Q203p Gulpen),
Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones
sju (Q203p Gulpen)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
selderie:
silderie (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
selderie (Q203p Gulpen),
WLD
selderie (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
24035 |
seminarie |
seminarie (<lat.):
seminarie (Q203p Gulpen)
|
Het seminarie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19778 |
sering |
meibloem:
meiblom (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
-
meiblommen (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
sering:
Witte of paarse ziet men hier overal.
seringen (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen)
|
[DC 17 (1949)] [SGV (1914)]sering [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
servies (Q203p Gulpen)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|