19806 |
spons |
spons:
špons (Q203p Gulpen)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
sjpook (Q203p Gulpen)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
21160 |
spoorweg |
spoorweg:
spoarweèg (Q203p Gulpen),
spoorwêg (Q203p Gulpen)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝšpǭrǝ (Q203p Gulpen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
šprōͅt (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen),
vierkant
šprōͅt (Q203p Gulpen),
travers-je:
rond
travēͅrkə (Q203p Gulpen)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
19359 |
spotten |
de gek houden:
d⁄r gek hotte met (Q203p Gulpen),
de gek houden met:
d⁄r gek hotte met get (Q203p Gulpen),
spotten:
sjpotte (Q203p Gulpen),
spotte (Q203p Gulpen),
spotten (Q203p Gulpen)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || spotten [SGV (1914)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
24248 |
spotvogel |
spotvogel:
spotvoggel (Q203p Gulpen)
|
spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sjprieëw (Q203p Gulpen),
sjpriw (Q203p Gulpen),
spriëew (Q203p Gulpen)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw [SGV (1914)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kallen (Q203p Gulpen),
spreken:
sjpreèëke (Q203p Gulpen),
sjpräeke (Q203p Gulpen)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24994 |
sprenkelen |
sprenkelen:
sprenkele (Q203p Gulpen),
sprinkelen:
sprinkele (Q203p Gulpen)
|
druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|