e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gulpen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sprenkelen met de wijwaterkwast de zegen geven met de wijwaterkwast: dr zeëge met dr wiewaterkwas geëve (Gulpen) Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)] III-3-3
springvloed springvloed: springvloed (Gulpen) springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)] III-4-4
sprinkhaan sprinkhaan: sjprinkhaan (Gulpen), sjprìnkhaan (Gulpen) sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] III-4-2
sproeten sproetelen: sjprootele (Gulpen) sproet(en) [SGV (1914)] III-1-1
sprokkelen (hout) rapen: rape (Gulpen), sprokkelen: sjprokkelle (Gulpen), zomeren: zeuêmere (Gulpen) sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje kinderverhaal: kingerverhaol (Gulpen), sprookje: sjprookje (Gulpen), vertelseltje: vertelselke (Gulpen) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1
spruiten spruiten: sproete (Gulpen), spruitjes: spru:tjes (Gulpen) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruiten, uitbotten beginnen te spruiten: Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones oe-lang uitspreken  beginne te sjproete (Gulpen), scheuten (krijgen): Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones uitspr. äö = \\: verg. sir  sjäöet kriege (Gulpen), spruiten: schproete (Gulpen), WLD  sprôête (Gulpen, ... ), uitschieten: oetsjeete (Gulpen) bloemknoppen zetten || Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruiten: sjproete (Gulpen), sproete (Gulpen) [N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)] I-7
spuiten sprietsen: sjprietse (Gulpen), spritse (Gulpen), spritsen (Gulpen), spritsen (<du.): sjprietse (Gulpen), spritse (Gulpen), sproetsen: sproetse (Gulpen), spuiten: sjpöte (Gulpen) persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4