30602 |
standolieverf |
standoligsverf:
štant˱ǭǝlexs˲vɛrǝf (Q203p Gulpen)
|
Verf die is samengesteld uit oude standolie, terpentijnolie en zuivere verfstoffen. Standolieverf wordt vooral voor schilderwerk binnenshuis gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19d]
II-9
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
staasie (Q203p Gulpen),
statie (Q203p Gulpen)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen,
Q203p Gulpen),
getske (Q203p Gulpen),
steeg, steegje:
sjteĕg (Q203p Gulpen),
sjtègske (Q203p Gulpen),
steeg (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
sjtieëk (Q203p Gulpen)
|
steek [SGV (1914)]
III-1-2
|
26953 |
steekschop |
graafschup:
grāfšøp (Q203p Gulpen)
|
De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.]
II-9
|
19408 |
steelvormig handvat |
steel:
sjtil (Q203p Gulpen),
sjtĭl (Q203p Gulpen)
|
Rechte greep waarmee b.v. een pan, kan pot, lepel, vork wordt aangepakt (steel, handvat, handsvat) [N 79 (1979)] || steel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20942 |
steen |
keen:
keén (Q203p Gulpen),
Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones
keën (Q203p Gulpen),
WLD
keéën (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
29955 |
steenbeitel |
beitel:
bēǝtǝl (Q203p Gulpen)
|
Metalen werktuig om gaten in metselwerk te slaan en om iets uit of af te breken. De steenbeitel is vervaardigd uit een rechthoekige of ronde staaf ijzer die aan de onderzijde is aangepunt. Zie ook afb. 15. Met het woordtype 'rawlplug' wordt waarschijnlijk een 'rawlplugbeitel' bedoeld, een ronde beitel waarmee gaten voor rawlplugs worden gemaakt. De beitel wordt tijdens het slaan steeds een weinig gedraaid. Rawlplugs bestaan uit een stijf pennetje hennep en jute en worden gebruikt voor het bevestigen van voorwerpen aan muren die uit harde steen bestaan. [N 30, 16]
II-9
|
19637 |
steenkool |
kolen:
kaole (Q203p Gulpen)
|
kolen [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
18111 |
steenpuist, bloedzweer |
bloedzweer:
bloodzjwèer (Q203p Gulpen)
|
Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)]
III-1-2
|