17928 |
trant |
gang:
gank (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
ĕn sjmaal trap (Q203p Gulpen)
|
trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19710 |
trapleer |
trapledder:
traplödder (Q203p Gulpen),
traplø̜dǝr (Q203p Gulpen),
trapløͅdər (Q203p Gulpen)
|
trapleer [DC 39 (1965)] || Uitklapbare ladder met platte treden en steunende tweepoot. [N 67, 63f]
II-9, III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
leen:
lēǝn (Q203p Gulpen)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
trampele (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23282 |
trappist |
trappist:
nne trappis (Q203p Gulpen)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
roede:
roo (Q203p Gulpen)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
trechter (Q203p Gulpen)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
19463 |
trede |
trede:
trèe (Q203p Gulpen),
trē̜ (Q203p Gulpen)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
II-9, III-2-1
|
21161 |
trein |
trein:
trein (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|