22826 |
zwemmen |
zwemmen:
schwömme (Q203p Gulpen),
sjwumme (Q203p Gulpen),
zj(w)ume (Q203p Gulpen),
zjwəmə (Q203p Gulpen)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|
18045 |
zweren, etteren |
uittrekken:
aetrekke (Q203p Gulpen),
zweren:
sjwêêre (Q203p Gulpen)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
šwɛrm (Q203p Gulpen),
žwɛrm (Q203p Gulpen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
school:
sjoel (Q203p Gulpen),
vlucht:
vluch (Q203p Gulpen),
vlug (Q203p Gulpen),
zwerm:
schwerm (Q203p Gulpen)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
šwɛrmǝ (Q203p Gulpen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
sjwêête (Q203p Gulpen)
|
zweten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
sjwĭĕge (Q203p Gulpen)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
hel werken:
hel wirke (Q203p Gulpen),
morksen:
morkse (Q203p Gulpen),
wroetelen:
wreutele (Q203p Gulpen),
zich weren:
sich weren (Q203p Gulpen),
zich wèere (Q203p Gulpen),
zwoegen:
sjwooge (Q203p Gulpen)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)] || zwoegen (hard werken) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
sjwaats (Q203p Gulpen),
zjwaats (Q203p Gulpen)
|
zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|