25655 |
broodkar |
broodskar:
bruǝtskar (Q203p Gulpen)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|
25493 |
broodkorst |
korstje:
kø̄ǝškǝs (Q203p Gulpen)
|
De broodkorst aan de beide uiteinden van het brood. [N 29, 55; monogr.]
II-1
|
25500 |
broodoven |
königswinteroven:
kø̜neŋswentǝroavǝ (Q203p Gulpen),
oven:
ǫwǝvǝ (Q203p Gulpen),
ǭvǝ (Q203p Gulpen),
ǭǝvǝnt (Q203p Gulpen)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
25617 |
broodrek |
broodrek:
bruǝtręk (Q203p Gulpen)
|
De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53]
II-1
|
25494 |
broodslot |
slot:
šlōǝt (Q203p Gulpen)
|
De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.]
II-1
|
24983 |
bros, breekbaar |
brokkelig:
brökkelig (Q203p Gulpen),
broos:
broos (Q203p Gulpen),
bros:
bros (Q203p Gulpen),
sprok:
sprok (Q203p Gulpen, ...
Q203p Gulpen)
|
bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
brūǝ (Q203p Gulpen)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
bierbrouwer:
bērbrǭwǝr (Q203p Gulpen),
brouwer:
brȳǝr (Q203p Gulpen)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brŭk (Q203p Gulpen),
brək (Q203p Gulpen)
|
brug [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (Q203p Gulpen),
brōēd (Q203p Gulpen),
de broed (Q203p Gulpen)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)]
III-2-2
|