| 19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet aantrekken:
djiə mut uch da ni aoəntrɛkə (P195p Gutshoven)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
| 17990 |
(persoon met) bleek, flets gezicht |
ziekelijk gezicht:
zikələk opsich (P195p Gutshoven)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
| 22095 |
<naam> |
<naam>:
z’n naamfeest vieren (P195p Gutshoven, ...
P195p Gutshoven),
mei:
urə meijə (P195p Gutshoven, ...
P195p Gutshoven)
|
Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)] || Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
| 18253 |
[falie] |
hoofdneusdoek:
ZND35,010b: Bij sommige vrouwen van oudere dagen.
hui(ə)tnui(ə)sdoek (P195p Gutshoven)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
| 21293 |
aalmoes |
aalmoes:
ən a.ləmus (P195p Gutshoven)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 22794 |
aanlopen |
een aanloop nemen:
nən aənloup nɛ(i)mə (P195p Gutshoven)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
| 21488 |
aanranden |
aanvallen:
aoͅ[ə}nvallə (P195p Gutshoven)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 18887 |
aanstaan |
aanstaan:
Da zal əm aoənstuiən (P195p Gutshoven)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
| 22783 |
aap |
aap:
ɛnən aop (P195p Gutshoven)
|
Aap. [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
| 20899 |
aardappels schillen |
schillen:
sxeͅlə (P195p Gutshoven)
|
(aardappels) schillen [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|