id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19086 | (iets) zich niet aantrekken | niet aantrekken: djiə mut uch da ni aoəntrɛkə (Gutshoven) | Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4 |
17990 | (persoon met) bleek, flets gezicht | ziekelijk gezicht: zikələk opsich (Gutshoven) | hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2 |
22095 | <naam> | <naam>: z’n naamfeest vieren (Gutshoven, ... ), mei: urə meijə (Gutshoven, ... ) | Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)] || Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)] III-3-2 |
18253 | [falie] | hoofdneusdoek: ZND35,010b: Bij sommige vrouwen van oudere dagen. hui(ə)tnui(ə)sdoek (Gutshoven) | falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] III-1-3 |
21293 | aalmoes | aalmoes: ən a.ləmus (Gutshoven) | aalmoes [ZND 32 (1939)] III-3-1 |
22794 | aanlopen | een aanloop nemen: nən aənloup nɛ(i)mə (Gutshoven) | Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)] III-3-2 |
21488 | aanranden | aanvallen: aoͅ[ə}nvallə (Gutshoven) | aanranden [ZND 32 (1939)] III-3-1 |
18887 | aanstaan | aanstaan: Da zal əm aoənstuiən (Gutshoven) | Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] III-1-4 |
22783 | aap | aap: ɛnən aop (Gutshoven) | Aap. [ZND 32 (1939)] III-3-2 |
20899 | aardappels schillen | schillen: sxeͅlə (Gutshoven) | (aardappels) schillen [Lk 01 (1953)] III-2-3 |