25133 |
druppel |
druppel:
drəppəl (P195p Gutshoven, ...
P195p Gutshoven)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
drəppə (P195p Gutshoven, ...
P195p Gutshoven)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Add.:
douf (P195p Gutshoven),
Pl. [dòuve]
dòuf (P195p Gutshoven)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
douf (P195p Gutshoven),
doyf (P195p Gutshoven)
|
duif [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
dikke duif:
wilde duif
dikke doyf (P195p Gutshoven)
|
veldduif [ZND m]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duikelen:
duikele (P195p Gutshoven)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dō.fhōə.s (P195p Gutshoven),
duivenkot:
`t douvekot (P195p Gutshoven),
dòuvəkòt (P195p Gutshoven)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
kijker:
kēkər (P195p Gutshoven),
val:
val (P195p Gutshoven)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
dəvin (P195p Gutshoven, ...
P195p Gutshoven)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
draaiachtig:
drēͅətəch (P195p Gutshoven),
duizelig:
deuəzəlich (P195p Gutshoven),
zat:
sŏət (P195p Gutshoven)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|