20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
k(ei)ənt (P195p Gutshoven)
|
kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
24867 |
klaverzuring |
zurkel:
sørkəl (P195p Gutshoven)
|
klaverzuring [ZND m]
III-4-3
|
18171 |
kledij, kleren |
bagage:
[sic]; Vgl. WBD III, 1.3: bagage, verspr. zuidelijk Hagel. en Getel.
bəga(o)djə (P195p Gutshoven),
kleren:
klaiər (P195p Gutshoven)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)]
III-1-3
|
18285 |
kleerborstel |
borstel:
nə bossəl (P195p Gutshoven)
|
een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
19677 |
kleerkast |
garderobe:
gədrōͅp (P195p Gutshoven),
gərdroͅu̯p (P195p Gutshoven)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kīs (P195p Gutshoven),
kleerkist:
kleərkīs (P195p Gutshoven)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] || kleerkist [ZND m]
III-2-1
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klei naoəskə (P195p Gutshoven)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (P195p Gutshoven),
babbelen (P195p Gutshoven)
|
praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
kli(jə)rə (P195p Gutshoven)
|
hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
vlin:
-
vlijən (P195p Gutshoven)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|