33569 |
peulerwten |
bet schalen:
beͅsxuələ (P195p Gutshoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
18806 |
piekeren |
speculeren:
hije zit doue te spikelijere (P195p Gutshoven)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
17991 |
pijn |
pijn:
pi:n (P195p Gutshoven)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
20876 |
pijpensteel |
mondstuk:
montstək (P195p Gutshoven),
pijpensteel:
peiəpəstijəl (P195p Gutshoven),
roer:
ruər (P195p Gutshoven)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
p(ei)nksə (P195p Gutshoven)
|
Hoe heet de 50e dag na Pasen: Pinksteren of Sinksen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
pikke (P195p Gutshoven)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kjān (P195p Gutshoven),
kerntje:
kjɛ̄nkə (P195p Gutshoven)
|
[RND 08]
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
plakpeteren:
plakpéttərə (P195p Gutshoven)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
plakpaat:
plakpaoət (P195p Gutshoven)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
22734 |
plankmis |
erover:
t es drəvər (P195p Gutshoven),
tes dreuəvər (P195p Gutshoven)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|