21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plèkkə (L429p Guttecoven)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21951 |
(eieren) leggen |
(eieren) leggen:
lègkə (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet verder: eieren leggen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
wêrde (L429p Guttecoven)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
22110 |
(het) lossen |
lossen:
lòssə (L429p Guttecoven)
|
het lossen zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22004 |
(ijzeren) kapsule |
busje:
böskə (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet die kapsule? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
knotsen:
knotsje (L429p Guttecoven),
stoten:
zich a ziene kop sjoate (L429p Guttecoven)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
goed beenwerk:
good beiwerk (L429p Guttecoven),
goed van poten:
good va peut (L429p Guttecoven)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (L429p Guttecoven)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22095 |
<naam> |
bonte, een ~:
boenjtjə (L429p Guttecoven),
namensdag:
naamesdaag (L429p Guttecoven),
namesdaag (L429p Guttecoven),
smalle, een ~:
sjmaal (L429p Guttecoven),
tweenzestig-nul drie:
ps. weet niet of dit als één of als twee aparte antwoorden beschouwd moet worden?!
62/03 (L429p Guttecoven),
{ja}:
ja (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven,
L429p Guttecoven)
|
Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, geef hiervan dan een/enkele voorbeeld(en)? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Kent U hiervoor benamingen die: afgeleid zijn van het ringnummer: ja of nee? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] || Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
faje (L429p Guttecoven),
voile (fr.):
vaol (L429p Guttecoven)
|
falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|