e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarstaart staart: sjtàrt (Guttecoven) het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)] III-1-1
haarvlecht vlecht: vluch (Guttecoven) vlecht [SGV (1914)] III-1-1
haarwrong kuif: kòf (Guttecoven) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haas haas: haas (Guttecoven, ... ), hààs (Guttecoven), hazen (mv.): haze (Guttecoven) haas [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] || hazen [SGV (1914)] III-4-2
haasje-over bokspringen: boeksjprenge (Guttecoven) Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haastig haastig: ps. omgespeld volgens Frings.  hø͂ͅstig (Guttecoven) haastig [SGV (1914)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Guttecoven) hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelbui hagelbui: hagelbu (Guttecoven) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelen hagelen: hagele(n) (Guttecoven) hagelen [SGV (1914)] III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel hagelkorentje: hagelkeurke (Guttecoven), hagelskorrel: hagelskoarel (Guttecoven), hagelsteen: hagelsjtein (Guttecoven) hagelsteen [SGV (1914)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4