22619 |
huisraad opstapelen |
varen:
vaare (L429p Guttecoven)
|
Het gebruik om in de nacht van 5 op 6 mei alle huisraad en landbouwgereedschappen die op het erf rondslingeren op een stapel bijeen te brengen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven),
vleig (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
drek:
drèk (L429p Guttecoven),
rommel:
rommel (L429p Guttecoven),
vuilnis:
voelnis (L429p Guttecoven)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
bleik (L429p Guttecoven),
huiswei:
hūs[wei} (L429p Guttecoven),
huisweitje:
hūswɛtjə (L429p Guttecoven)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|
23732 |
huiszegen |
huiszegen:
hoeszaegen (L429p Guttecoven)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24173 |
huiszwaluw |
zwarbeltje:
sjwèrbelke (L429p Guttecoven)
|
huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17997 |
huiveren |
rijderen:
riejere (L429p Guttecoven),
schuiveren:
sjøvere (L429p Guttecoven)
|
huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
schuiverig:
sjoeverich (L429p Guttecoven)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
schuivering:
sjoevering (L429p Guttecoven)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18595 |
hul |
hul:
höl (L429p Guttecoven)
|
hul (kap) [SGV (1914)]
III-1-3
|