18086 |
jicht |
gicht:
gich (L429p Guttecoven)
|
jicht [SGV (1914)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
jŭdde (L429p Guttecoven)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
21280 |
joelen |
spektakel maken:
Van Dale: spektakel (<Fr.), 2. luidruchtig optreden; -3. lawaai...
sjpectakel maken (L429p Guttecoven)
|
roezemoezen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L429p Guttecoven)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
⁄t kentj is nog jŏank (L429p Guttecoven)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
piepèr (L429p Guttecoven)
|
een jong dat pas kan vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljongen:
sjtōppèl jōēngə (L429p Guttecoven)
|
een jong met schietende pluimen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kaal:
kaal (L429p Guttecoven),
kats:
kàtsj (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
een jonge vogel die nog niet kan vliegen (kakjong) [N 83 (1981)] || een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jǭŋk (L429p Guttecoven),
mv. [j?ange(n)
jŏank (L429p Guttecoven),
WLD
joonk (L429p Guttecoven)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (ve dier) [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (L429p Guttecoven),
baggen (mv.):
baqǝ (L429p Guttecoven),
bagje:
bɛkskǝ (L429p Guttecoven)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|