id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23463 | klokkentouw | klokkenzeel: klokkezeil (Guttecoven) | Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
18230 | klomp | klomp: klomp (Guttecoven), kloomp (Guttecoven), klômp (Guttecoven), klômpen (Guttecoven), klōmp (Guttecoven) | Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)] II-12, III-1-3 |
18245 | klompschoen | klompschoen: klômpsjoon (Guttecoven) | Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] III-1-3 |
20531 | klonteren | klonteren: klunjtjeren (Guttecoven), kluntjere (Guttecoven) | klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19405 | klopper, garde | garde: gart (Guttecoven), klopper: klopper (Guttecoven) | Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)] III-2-1 |
27419 | klos | spoeltje: špø̄lkǝ (Guttecoven) | Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17] II-7 |
25030 | klotsen van vloeistoffen | klotsen: kloasjə (Guttecoven) | het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
18120 | kloven | kenen: kene (Guttecoven) | kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2 |
19469 | kluit | kluit: kluut (Guttecoven) | (Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)] III-2-1 |
33675 | kluit aarde | kluit: klȳt (Guttecoven) | [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8 |