34646 |
koets |
koets:
kǭtš (L429p Guttecoven)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (L429p Guttecoven),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
kŏatsj (L429p Guttecoven)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
zweitser:
šwęi̯tsǝr (L429p Guttecoven)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20588 |
koffiedik |
koffiedras:
kŏffedras (L429p Guttecoven),
koffiegrozelen:
kŏffegroozele (L429p Guttecoven)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiepot:
koffiepot (L429p Guttecoven)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
koake (L429p Guttecoven)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19636 |
kolengruis |
kolengruis:
kaolegruis (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19634 |
kolenschop |
kolentroffel:
kaöletroefel (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33026 |
kolven afstropen |
stropen:
štrø̜i̯pǝ (L429p Guttecoven)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
19615 |
kom |
komp:
koͅamp (L429p Guttecoven)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|