e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koets koets: kǭtš (Guttecoven) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koets (alg.) koets: koetsj (Guttecoven), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  kŏatsj (Guttecoven) een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)] III-3-1
koewachter, veeknecht zweitser: šwęi̯tsǝr (Guttecoven) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffiedik koffiedras: kŏffedras (Guttecoven), koffiegrozelen: kŏffegroozele (Guttecoven) koffiedik [SGV (1914)] III-2-3
koffiepot koffiepot: koffiepot (Guttecoven) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: koake (Guttecoven) koken [DC 03 (1934)] III-2-3
kolengruis kolengruis: kaolegruis (Guttecoven) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kolenschop kolentroffel: kaöletroefel (Guttecoven) Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)] III-2-1
kolven afstropen stropen: štrø̜i̯pǝ (Guttecoven) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4
kom komp: koͅamp (Guttecoven) kom [SGV (1914)] III-2-1