17813 |
komen |
komen:
kŏamme (L429p Guttecoven)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
knien (L429p Guttecoven)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
pijp:
WLD
pīēp (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20133 |
konijnenjong |
jong:
jøŋə (L429p Guttecoven)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
keuning (L429p Guttecoven)
|
koning [SGV (1914)]
III-3-1
|
28400 |
koningin |
koningin:
kø̄neŋen (L429p Guttecoven),
moer:
mōr (L429p Guttecoven)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
24663 |
koningskaars |
koningtoorts:
WLD
kèùningstoorts (L429p Guttecoven)
|
Koningskaars (verbascum thapsus). Als hierboven. De bloemen staan in groepjes en zijn tot een aar verenigd. Op droge zonnige plaatsen, vooral in de duinen (koningskaars, wolverstaart, wolblaad, zokkebloem, paaskaars, hemelbrand, zachtlap). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
sjmoezə (L429p Guttecoven)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fornuis (L429p Guttecoven),
fornuus (L429p Guttecoven),
foͅrny(3)̄s (L429p Guttecoven),
vuur:
vuur (L429p Guttecoven)
|
fornuis [SGV (1914)] || Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kooksel:
kaoksel (L429p Guttecoven),
kouksel (L429p Guttecoven)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|