e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
legnest hoendernest: hōndǝrnęs (Guttecoven) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): lej (Guttecoven) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lekkerbek smuller: sjmöller (Guttecoven), vreetzak: vraetzak (Guttecoven) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lelietje-van-dalen lelietje: WLD  leeliekə (Guttecoven) Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)] III-4-3
lemmer blad: blaat (Guttecoven) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: lenje (Guttecoven), lènjen (Guttecoven) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: gesjwank (Guttecoven) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar uitergaans: oetergoans (Guttecoven), vroegjaar: vreugjoar (Guttecoven) lente [SGV (1914)] III-4-4
lepel lepel: lépel (Guttecoven) lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelenrek: lèpelerék (Guttecoven) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1