25148 |
rukwind |
rukwind:
rök wèèndj (L429p Guttecoven),
windstoot:
wèèndj sjtoat (L429p Guttecoven)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
rentj (L429p Guttecoven),
rɛi̯ntj (L429p Guttecoven)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
horzel (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven,
L429p Guttecoven)
|
paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
rèndslepkes (L429p Guttecoven)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20666 |
rundvleessoep |
rindvleessoep:
rèndvleisjsop (L429p Guttecoven)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
moosrups:
moosjrōpsj (L429p Guttecoven),
rups:
roapsj (L429p Guttecoven),
rōpsj (L429p Guttecoven),
rŏapsj (L429p Guttecoven)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
rusaltaor (L429p Guttecoven)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rasten:
raste (L429p Guttecoven)
|
rusten [SGV (1914)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
bejaardentehuis:
bəjaardetehoes (L429p Guttecoven)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21364 |
ruw, hard |
hel:
hèlə (L429p Guttecoven),
ruw:
roew (L429p Guttecoven)
|
ruw [SGV (1914)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|