e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rukwind rukwind: rök wèèndj (Guttecoven), windstoot: wèèndj sjtoat (Guttecoven) rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] III-4-4
rund rind: rentj (Guttecoven), rɛi̯ntj (Guttecoven) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel horzel: horzel (Guttecoven, ... ) paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
runderlapjes rindslapjes: rèndslepkes (Guttecoven) Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3
rundvleessoep rindvleessoep: rèndvleisjsop (Guttecoven) Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)] III-2-3
rups moosrups: moosjrōpsj (Guttecoven), rups: roapsj (Guttecoven), rōpsj (Guttecoven), rŏapsj (Guttecoven) groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)] III-4-2
rustaltaar rustaltaar: rusaltaor (Guttecoven) Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)] III-3-3
rusten rasten: raste (Guttecoven) rusten [SGV (1914)] III-1-2
rusthuis bejaardentehuis: bəjaardetehoes (Guttecoven) een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)] III-3-1
ruw, hard hel: hèlə (Guttecoven), ruw: roew (Guttecoven) ruw [SGV (1914)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)] III-3-1