25042 |
ruw, ruig |
ruw:
roew (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
21081 |
sabbelen |
zauwelen:
zauwele (L429p Guttecoven)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23423 |
sacramentsaltaar |
sacramentsaltaar:
sacramentseltjoar (L429p Guttecoven)
|
Het sacramentsaltaar (in grote kerken), een afzonderlijk altaar waarop zich het tabernakel met de H. Hosties bevindt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sakremèntsdaag (L429p Guttecoven)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23425 |
sacramentshuisje |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L429p Guttecoven)
|
Het sacramentshuisje, een vrijstaande of in de muur uitgespaarde kast waarin de geconsacreerde Hosties bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sakrementsprosesse (L429p Guttecoven)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sacristie (L429p Guttecoven),
sakkerstie (L429p Guttecoven)
|
gerfkamer [SGV (1914)] || Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24372 |
salamander |
salamander:
salemander (L429p Guttecoven)
|
salamander [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
24746 |
salomonszegel |
salomonszegel:
WLD
salomonszegel (L429p Guttecoven)
|
Salomonszegel (polygonatum officinalis). Een 20 tot 50 cm grote plant met een dikke, witte wortelstok; de bladeren zijn verspreid, langwerpig ovaal; de bloemen groeien in trosjes van 1 of 2 bij elkaar, zelden meer, gesteeld, smal klokvormig, wit met groen [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21332 |
samenspannen |
heulen:
huelə (L429p Guttecoven),
judassen:
Van Dale: judassen, 1. geniepig plagen, kwellen, treiteren; - 2. (gew.) klikken.
joedasse(n) (L429p Guttecoven)
|
heulen (met iemand) [SGV (1914)] || samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|