e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht dragend ijs slecht dragend ijs: sleg dragend ĭĕs (Guttecoven) slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)] III-4-4
slecht weer, hondenweer nut (weer): nöt wàèr (Guttecoven), schouw (weer): sjōēw (Guttecoven) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechte speler kruk: krøͅk (Guttecoven) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechtgehumeurd (zijn) lastig: lĕstig (Guttecoven) gemelijk [SGV (1914)] III-1-4
slee ijswagen: ieswaage (Guttecoven), slee: sjlei (Guttecoven, ... ) Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)] || slede [SGV (1914)] III-3-2
sleedoorn sleedoorn: WLD  sjlaedör (Guttecoven) De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)] III-4-3
sleepboot sleepboot: sjleipboat (Guttecoven) een kleine, zeer sterke stoom- of motorboot die andere vaartuigen op sleeptouw neemt [sleepboot, sleper, toogboot] [N 90 (1982)] III-3-1
sleephout tuierhout: tȳrhǫu̯t (Guttecoven) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim slee: WLD  sjlaejə (Guttecoven) De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)] III-4-3
sleeën sleen: sjleie (Guttecoven) Met de ijsslee rijden [narren, sleeën]. [N 88 (1982)] III-3-2