34320 |
tepel, tet |
dem:
dęm (L429p Guttecoven),
mam:
mam (L429p Guttecoven)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
ter lijk gaan:
ter liek goan (L429p Guttecoven)
|
een begrafenis gaan bijwonen [begaan, te lijk gaan, ter bier gaan, gaan kezen, op de korte snee gaan] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19448 |
terras |
berm:
berm (L429p Guttecoven),
terras:
terras (L429p Guttecoven),
zitje:
zitje (L429p Guttecoven)
|
Stuk grond voor een huis, hoger gelegen dan het omliggende terrein, als zitplaats ingericht (plentjes, berm, terras) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19554 |
theelepeltje |
theelepeltje:
tealèpelke (L429p Guttecoven)
|
theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
téapot (L429p Guttecoven)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19781 |
thuis |
bij ons:
bie oas (L429p Guttecoven)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21611 |
tien-guldenstuk |
gouden tientje:
ein gouwe tiéntje (L429p Guttecoven)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21379 |
tiend |
belasting:
de belasting (L429p Guttecoven),
tiende:
teenj (L429p Guttecoven)
|
tiend [SGV (1914)] || tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tientje (L429p Guttecoven)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
tijdelijke aflaat:
tiedelek aaflaot (L429p Guttecoven)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|