e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vaste boord kraag: kraag (Guttecoven) kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
vaste misgezangen vaste gezangen: vaste gezangen (Guttecoven) De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)] III-3-3
vaste uitwerpselen keutel (enk): kø̄tǝl (Guttecoven), schaapskeutelen: šǭpskø̄tǝlǝ (Guttecoven), schapenkeutelen: šǭpǝkø̄tǝlǝ (Guttecoven), schijt: šīt (Guttecoven), stront: štrontj (Guttecoven), varkenskeutelen: vɛrkǝskø̄tǝlǝ (Guttecoven), varkensstront: vɛrkǝsštronjtj (Guttecoven) [N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11, I-12
vaste voer- en drinkbak trog: trǭ.x (Guttecoven) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vastenavond vastelavond: vasteloavend (Guttecoven) Vastenavond [SGV (1914)] III-3-2
vastendag vasteldag: vesteldaag (Guttecoven), vastendag: vastendaag (Guttecoven) De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)] || vastendag [SGV (1914)] III-3-3
vastenpreek vastenpreek: vastenpraek (Guttecoven) De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)] III-3-3
vastentijd vasten: vaste (Guttecoven), vasten (Guttecoven) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] || vasten [SGV (1914)] III-3-3
vee vee: vęi̯ǝ (Guttecoven) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
vee fokken fokken: fǫkǝ (Guttecoven) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11