34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (L429p Guttecoven)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zie (L429p Guttecoven),
ziejə (L429p Guttecoven)
|
Hoe heet de vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] || Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ęnj (L429p Guttecoven)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
24440 |
vrouwelijke haas |
moer:
moor (L429p Guttecoven)
|
Haas, wijfjeshaas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroet:
šrūt (L429p Guttecoven)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hou̯n (L429p Guttecoven),
hōn (L429p Guttecoven)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
epistelkant:
epistelkentj (L429p Guttecoven)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vroului kleijer (L429p Guttecoven)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24515 |
vrucht zetten |
aanzetten:
WLD
aanzèttə (L429p Guttecoven)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
leeftocht:
lèèftòg (L429p Guttecoven)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|