25210 |
wolkenbank |
bank:
bánk (L429p Guttecoven)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23337 |
wonder |
wonder:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
wŏanjer (L429p Guttecoven)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoeze(n) (L429p Guttecoven),
nest hebben:
nès (L429p Guttecoven),
wonen:
wōne (L429p Guttecoven)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1, III-4-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
woonwaagə (L429p Guttecoven)
|
De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21267 |
woord |
woord:
woord (L429p Guttecoven)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
21096 |
wormsteek (subst.) |
worm:
de wörm (L429p Guttecoven)
|
wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
21014 |
wormstekig |
wormstekig:
wörmstèkig (L429p Guttecoven),
WLD
wóórmsjteakig (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
22430 |
worstelen |
schieten:
sjeete (L429p Guttecoven),
wrastelen:
vrasjele (L429p Guttecoven),
vreisjele (L429p Guttecoven)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǭrtǝl (L429p Guttecoven)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
woortel (L429p Guttecoven),
WLD
wôortöllə (L429p Guttecoven)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|