e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zandfiguren bij de processie sjabloon (<fr.): chabloon (Guttecoven) De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)] III-3-3
zandkorrel, korreltje zand korentje: keurke zèndj (Guttecoven) zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)] III-4-4
zandzeef, onderste zeef in de wanmolen fijn zeef: fin zēf (Guttecoven) De tweede, fijne, zeef in de wanmolen die het zand scheidt van hetgeen door de bovenste zeef is gekomen, zodat dit graanafval (stukjes aar, onkruidzaad, kleine korrels, enz.) als veevoer gebruikt kan worden. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''zeef in de wanmolen'' (6.3.7) en ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 45a; JG 1b -gedeeltelijk-; monogr.] I-4
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Guttecoven) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster lijster: liester (Guttecoven, ... ) lijster [SGV (1914)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zaniken, zeuren melken: mèlke (Guttecoven), zaniken: zanike (Guttecoven) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] III-3-1
zavel, lichte klei zavel: zààvel (Guttecoven) zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)] III-4-4
zedelijk slecht meisje sloerie: sjloerie (Guttecoven) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] III-2-2
zeef zeef: zeef (Guttecoven), zij: zie (Guttecoven) zeef [SGV (1914)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
zeef in de wanmolen grof(fe) zeef: grǭf zēf (Guttecoven) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4