17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
ös schpooë (L429p Guttecoven)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ibilje, zich (L429p Guttecoven)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šūrǝ (L429p Guttecoven)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
18219 |
zich warm aankleden |
induffelen:
in dòffelə (L429p Guttecoven)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zex (L429p Guttecoven)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L429p Guttecoven)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
zeikde (L429p Guttecoven)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zeel (L429p Guttecoven)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doadelies (L429p Guttecoven)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (L429p Guttecoven),
zien:
zeen (L429p Guttecoven)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|