18670 |
zondagse kleren |
zondagse kleren:
zoenigse kleijer (L429p Guttecoven)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zŭnj (L429p Guttecoven)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zŭnj (L429p Guttecoven)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
32762 |
zonder voor spitten |
omsteken:
omstę̄kǝ (L429p Guttecoven)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L429p Guttecoven)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (L429p Guttecoven)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L429p Guttecoven),
zoon:
zoon (L429p Guttecoven)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaut (L429p Guttecoven)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (L429p Guttecoven)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zoeke (L429p Guttecoven)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|