e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Guttecoven

Overzicht

Gevonden: 4202
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zondagse kleren zondagse kleren: zoenigse kleijer (Guttecoven) zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zonde zonde: zŭnj (Guttecoven) zonde [SGV (1914)] III-3-3
zonden zonden: zŭnj (Guttecoven) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zonder voor spitten omsteken: omstę̄kǝ (Guttecoven) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zoom zoom: zǫwm (Guttecoven) De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7
zoom in de huif schuif: šȳf (Guttecoven) Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13
zoon jong: jong (Guttecoven), zoon: zoon (Guttecoven) (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] III-2-2
zout zout: zaut (Guttecoven) zout [DC 03 (1934)] III-2-3
zuchten zuchten: zuchte (Guttecoven) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuigen zuiken: zoeke (Guttecoven) zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3