18877 |
drenzen |
veinzen:
fense (L429p Guttecoven),
zaniken:
zaniken (L429p Guttecoven)
|
drenzen [SGV (1914)] || drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
dressoir (L429p Guttecoven),
kast:
kas (L429p Guttecoven)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32764 |
driehoekige eg |
driehoekige [eg]:
driehoekige [eg] (L429p Guttecoven)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
driekeuningen (L429p Guttecoven)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33662 |
dries |
dries:
drēš (L429p Guttecoven)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
23811 |
drievuldigheidszondag |
drievuldigheidszondag:
drievuldigheitszunnig (L429p Guttecoven)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18866 |
driftig |
driftig:
driftig (L429p Guttecoven),
giftig:
Opm. = smalend.
giftig (L429p Guttecoven),
kwaad:
koat (L429p Guttecoven)
|
driftig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
op hoge poten lopen:
op hoag peut loupe (L429p Guttecoven)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
kokkeral:
kòkkeral (L429p Guttecoven),
Opm. = drijftol.
kŏakkeral (L429p Guttecoven),
ps. boven de eerste a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
koakeral (L429p Guttecoven),
ruitenvlieger:
de paddestoelvormige noemt men ook wel "roetevleeger
roetevleeger (L429p Guttecoven)
|
drijftol [SGV (1914)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
29122 |
drijfwiel |
rad:
rāt (L429p Guttecoven)
|
Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6]
II-7
|