34247 |
afgeroomde melk |
ondermelk:
oŋǝrmęlǝk (L429p Guttecoven)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgezoken zeug:
af˲gǝzōkǝ [zeug] (L429p Guttecoven)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
ponykop:
pònniekop (L429p Guttecoven)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20528 |
afkoken |
kort:
kort (L429p Guttecoven)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkoms (L429p Guttecoven),
komaf:
kōēmāāf (L429p Guttecoven)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aaflaot (L429p Guttecoven)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
ààfləkgə (L429p Guttecoven)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
uitloeren:
oetloere (L429p Guttecoven)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftrēējə (L429p Guttecoven)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23734 |
afraffelen |
aframmelen:
aaframmele (L429p Guttecoven)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|