32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afscheppen:
ãfšø̜pǝ (L429p Guttecoven)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
32707 |
een weide scheuren |
akkeren:
[akkeren] (L429p Guttecoven),
belken:
[belken] (L429p Guttecoven)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
baddelen:
badǝlǝ (L429p Guttecoven)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
in geen goed vel steken:
dae sjtik in gei good velle (L429p Guttecoven)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜nj (L429p Guttecoven),
ęnj (L429p Guttecoven)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
kleine ploeg:
klęi̯n [ploeg] (L429p Guttecoven
[(om de beginvoor en de eindvoor te ploegen)]
)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18851 |
eenvoudig |
eenvoudig:
eivoudig (L429p Guttecoven)
|
eenvoudig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
barak:
brak (L429p Guttecoven),
barakje:
brèkske (L429p Guttecoven),
keet:
keet (L429p Guttecoven),
kotje:
kötje (L429p Guttecoven)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23709 |
eer aan de vader |
eer zij de vader:
eer zei de vader (L429p Guttecoven)
|
Het "Eer aan de Vader..."of "Glorie zij de Vader...". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
aerlik (L429p Guttecoven)
|
Eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|