19686 |
emmer |
houten tob:
hoͅu̯tə toͅp (L429p Guttecoven),
tob:
toͅp (L429p Guttecoven)
|
emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
aarsdarm:
aasjderm (L429p Guttecoven)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23713 |
engel des heren |
engel des heren:
èngelesaeren (L429p Guttecoven)
|
Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24874 |
engels gras |
engels gras:
WLD
əngèls grààs (L429p Guttecoven)
|
Engels gras (armeria vulgaris o.s. maritima 5 tot 40 cm lage plant. De bladeren groeien in een dicht wortelrozet en zijn lijnvormig; de bloemen bevinden zich in dichte hoofdjes aan het eind van de onvertakte stengels, de stengels hebben geen bladeren, m [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
engerling:
engerling (L429p Guttecoven)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20333 |
enig kind |
enigst kind:
einigs kendj (L429p Guttecoven)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
ĕnkel (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven),
inkel (L429p Guttecoven)
|
enkel [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
gruffelen:
gruffele (L429p Guttecoven)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
envlopp (L429p Guttecoven)
|
de omslag voor brieven [enveloppe, brievenzak, zakje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23608 |
epistel |
epistel (<lat.):
epistel (L429p Guttecoven)
|
De eerste lezing, het epistel [t/dn epistel, epiestel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|