25240 |
fris weer |
bits:
bits (L429p Guttecoven)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20494 |
fruit eten |
knatsen:
knatsje (L429p Guttecoven),
snuiveren:
sjnuivere(n) (L429p Guttecoven)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
fruiten:
fruite (L429p Guttecoven),
fruiten (L429p Guttecoven)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
worm:
wòrm (L429p Guttecoven)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
zich leggen:
zìg lèègge (L429p Guttecoven)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgaten (L429p Guttecoven)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24650 |
galnoot |
galappel:
WLD
galappel (L429p Guttecoven)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19375 |
gang |
ere:
äre (L429p Guttecoven),
gang:
gank (L429p Guttecoven, ...
L429p Guttecoven,
L429p Guttecoven)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)] || gang [SGV (1914)]
III-2-1
|