19792 |
deurklopper |
klopper:
kløͅpər (Q121d Haanrade)
|
deurklopper
III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleŋk (Q121d Haanrade)
|
klink
III-2-1
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (Q121d Haanrade)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
19807 |
dienblad |
tablet:
tablɛt (Q121d Haanrade)
|
dienblad, tablet
III-2-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bieës (Q121d Haanrade),
dier:
deer (Q121d Haanrade)
|
beest || dier
III-4-2
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
dees⁄dieg (Q121d Haanrade)
|
dinsdag
III-4-4
|
31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbōm (Q121d Haanrade)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
19790 |
divan |
couch (d.):
kau̯tš (Q121d Haanrade)
|
couch, ligbank
III-2-1
|
20332 |
dochter |
dochter:
doater (Q121d Haanrade)
|
dochter
III-2-2
|
20419 |
dode |
lijk:
liech (Q121d Haanrade, ...
Q121d Haanrade)
|
lijk
III-2-2
|