e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haanrade

Overzicht

Gevonden: 1350
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaterlachen juichen: jü’che (Haanrade) schaterlachen III-1-4
schaven hobeln: hubǝlǝ (Haanrade) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12
schelm schelm: sjelm (Haanrade) schelm III-1-4
schelvis roh-esser: ro-esser (Haanrade) schelvis, gerookte III-2-3
schemeren schemeren: sjieë⁄mere (Haanrade) schemeren III-4-4
schemering, valavond schemer: sjieë⁄mer (Haanrade) schemer, halfduister III-4-4
schenkkan karaf: kraf (Haanrade) karaf III-2-1
schietlood lood: lūǝt (Haanrade), zinkblij: zeŋk˲blęj (Haanrade), zinklood: zeŋklūǝt (Haanrade) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.] II-12
schil van een vrucht schaal: sjaal (Haanrade) schil, schaal I-7
schilder aanstrijker: āštrīxǝr (Haanrade) Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.] II-9