e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haanrade

Overzicht

Gevonden: 1350
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrobben schrobben: šrubə (Haanrade) schrobben, dweilen III-2-1
schrobbezem schrobber: šrybər (Haanrade), schrobborstel: šrup˂bøštəl (Haanrade) schrobber || schrobborstel III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag schrobzeeg: šrup˲zē̜ǝx (Haanrade) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroefdraad gewinde: jǝweŋ (Haanrade) De spiraalvormige verhevenheid of uitsnijding aan een moer of in een bout, het resultaat van het draadsnijden en draadtappen. [N 33, 304 add.; monogr.] II-11
schroevendraaier schroevendraaier: šruvǝdriǝnǝr (Haanrade) Werktuig om schroeven vast en los te draaien. Zie ook afb. 90. [N 53, 134; monogr.] II-12
schrokken invaren: Jong, wat kan deë i¯vare  i’vare (Haanrade) schrokken III-2-3
schuier klederborstel: kleͅi̯ərbøštəl (Haanrade) kleerborstel III-2-1
schuifgrendel schoude: šau̯ (Haanrade) schuif, grendel III-2-1
schuimspaan schuimlepel: šymlɛfəl (Haanrade) schuimlepel III-2-1
schuren schuren: šūrǝ (Haanrade) Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.] II-12