18187 |
hoofddoek |
kopplag:
kopplak (L322p Haelen),
plaggetje:
plekske (L322p Haelen)
|
hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
káp (L322p Haelen)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
en lo͂e͂s (L322p Haelen),
loe‧s (L322p Haelen),
lūūs (L322p Haelen)
|
luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32658 |
hoofdplaat |
slofplaat:
slufplāt (L322p Haelen)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
hø̜tsǝl (L322p Haelen),
kopstuk:
kopštø̜k (L322p Haelen)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
voiletje (<fr.):
vèùlke (L322p Haelen)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
24720 |
hoofdwortel |
pen:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
pèn (L322p Haelen),
penwortel:
Veldeke
penwòrtel (L322p Haelen)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33647 |
hoogliggende akker |
op de hoge:
opǝn hōǝgǝ (L322p Haelen),
spionkop:
spiunkop (L322p Haelen)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|
26374 |
hoogsel |
bred:
(mv)
brɛ̄i̯ǝr (L322p Haelen),
hoogsels:
hø̄ǝxsǝls (L322p Haelen)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
33648 |
hoogte in een akker |
heuvel:
hø̄vǝl (L322p Haelen),
kop:
kop (L322p Haelen)
|
Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.]
I-8
|