18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (L322p Haelen)
|
jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jeske (L322p Haelen)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18572 |
jasje van het zwarte pak |
zwarte jas:
zwarte jas (L322p Haelen)
|
jas van het zwarte pak, vaak kort [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasscholk:
jassjolk (L322p Haelen),
jassjólk (L322p Haelen)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
klare:
klaorə (L322p Haelen)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jèùk (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
jûûk (L322p Haelen)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] || jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
gicht:
giech (L322p Haelen)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L322p Haelen)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21814 |
jokken |
jokken:
Van Dale: jokken, 1. (veroud., litt.) boerten, schertsen; dartelen, stoeien; -2. (vooral in kindert.) verzachtende uitdrukking voor: onwaarheid spreken, liegen.
jokke (L322p Haelen)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
keggel:
kegkel (L322p Haelen),
kèggel (L322p Haelen),
kèggəl (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
kéggel (L322p Haelen),
kek:
kèk (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
een jonge vogel die nog niet kan vliegen (kakjong) [N 83 (1981)] || een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)]
III-4-1
|