33997 |
kletsoor |
slag:
slāx (L322p Haelen)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
17893 |
klieven |
kloven:
kluive (L322p Haelen)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
klimop:
Veldeke
klimop (L322p Haelen),
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
klimòp (L322p Haelen)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34493 |
kloeken |
kloeken:
klukǝ (L322p Haelen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
18230 |
klomp |
klomp:
eine klomp (L322p Haelen),
klomp (L322p Haelen
[(klomp zonder leren riem)]
, ...
L322p Haelen),
klòmp (L322p Haelen),
o tusschen o en ou
klompe (L322p Haelen)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
klompenschoen:
klompesjoon (L322p Haelen),
klómpesjoon (L322p Haelen)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
kluntjere (L322p Haelen),
kl‧onjtjərə (L322p Haelen)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19405 |
klopper, garde |
kloprijsje:
een bosje berketakjes gebruikt om stukken zeep fijn te kloppen in water toen er nog geen zeeppoeder was
kloprīēske (L322p Haelen)
|
bezem (met lange steel); inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
klòtse (L322p Haelen)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18120 |
kloven |
kenen:
keene (L322p Haelen)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|