21411 |
kopen |
kopen:
kaupen (L322p Haelen)
|
kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
kōͅpər putsə (L322p Haelen)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21644 |
kopergeld |
koperen centen:
kopere sente (L322p Haelen)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24193 |
koperwiek |
koperwiek:
kooperwiek? (L322p Haelen)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
kuilekop schieten:
koelekop sjeete (L322p Haelen)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)]
III-3-2
|
33987 |
kopnet |
vliegenkap:
vlēgǝkap (L322p Haelen)
|
Vliegennet dat alleen over het hoofd van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83a]
I-10
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (L322p Haelen)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
trekhaak:
trękhǭk (L322p Haelen),
trekketting:
trękkęteŋ (L322p Haelen)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelstang:
kǫpǝlštaŋ (L322p Haelen)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
koppig:
köppig (L322p Haelen),
wars:
wɛ̄rs (L322p Haelen)
|
[JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
I-9, III-1-4
|