24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
Als de kroenekraane vroeg komen komt er een nazomer; ook over Midden-Limburg loopt een belangrijke trekweg; ze overnachten in o.a. de Peel
krōēnekraane (L322p Haelen)
|
kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabbe (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
kratsen:
kratse (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20739 |
krakeling |
nieuwjaarsring:
In de vorm van krakeling; gebakken uit deeg; met nieuwjaar.
nuujaorsring (L322p Haelen)
|
Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32072 |
kram |
stelthaak:
stęltjhǭk (L322p Haelen)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g]
I-13
|
33896 |
krampig |
krampig:
krɛmpex (L322p Haelen)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
kramsvogel:
kramsvogel? (L322p Haelen),
kramsvoogel (L322p Haelen)
|
kramsvogel || kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezet (L322p Haelen)
|
een dagelijks verschijnend drukwerk ter verspreiding van nieuws en wetenswaardigheden en tot voorlichting van het publiek [gazet, krant, courant, journaal, dagblad] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25034 |
krassen |
kratsen:
kratse (L322p Haelen)
|
het geluid geven van een scherp voorwerp dat over een hard oppervlak schraapt [skratsen, krassen, kratsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24954 |
kreek, stilstaand water |
arm:
einər èrəm (L322p Haelen),
dode arm:
einə dōējə èrəm (L322p Haelen),
dode, een -:
einər dōējə (L322p Haelen)
|
kreek, klein, smal, veelal stilstaand water, vaak een overblijfsel van een overstroming of van de vroegere loop van een rivier [kil] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24339 |
krekel |
krekel:
kirkel (L322p Haelen)
|
krekel [DC 07 (1939)]
III-4-2
|