e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nek nek: nak (Haelen, ... ) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
nerf van de weide grasbed: grās˱bęt (Haelen) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: Veldeke  nerf (Haelen), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  nérf (Haelen) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest, hoeveelheid jongen nest: Veldeke  nest (Haelen), toom: Veldeke  toum (Haelen) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen bouwen: bouwə (Haelen, ... ), timmeren: tummere (Haelen) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nestverlater uitvliegen: ōetgəvlaogə (Haelen), ōētgəvlaogə (Haelen) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] III-4-1
neus neus: naas (Haelen), ná.s (Haelen) neus [DC 01 (1931)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gevel (Haelen), kuit: kuit (Haelen, ... ), küit (Haelen) neus [DC 01 (1931)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen naas: naas (Haelen) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neusgaten: naasgaater (Haelen) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1