e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijbroek rijboks: riebóks (Haelen) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijden rijden: rieje (Haelen), varen: vare (Haelen) zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijen mesthoopjes markeren tijlen: tīlǝ (Haelen) Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22] I-1
rijentrekker strepentrekker: štrēpǝtrękǝr (Haelen) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5
rijk zijn goed bezet zijn: hèè is good bezatj (Haelen), zo rijk zijn als water diep is: zôê stek as water deep (Haelen) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijksdaalder daalder: daalder (Haelen), knaak: Van Dale: knaak, (volkst.) rijksdaalder.  knaak (Haelen), rijks: riks (Haelen) rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)] III-3-1
rijp vormen, rijpen rouwvorsten: et rōēvorstj (Haelen), rōēvorsen (Haelen) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rouwvorst: rōēvorst (Haelen) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] III-4-4
rijshout, bonenstaak erwtenrijs: erteries (Haelen) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] I-7
rijstebrij rijstepap: rīēstepap (Haelen) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3