32960 |
tweede grasoogst |
nawei:
nǭwęi̯ (L322p Haelen),
ø̜ø̜(ww)ø̜ø̜:
āfwęi̯ǝ (L322p Haelen)
|
Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b]
I-3
|
33263 |
tweede klaversnede |
kleezaad:
klīzōt (L322p Haelen)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
24495 |
twijg, jonge tak |
loot:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)
laot (L322p Haelen),
nies:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)
nīēs (L322p Haelen),
scheut:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
sjèut (L322p Haelen),
vits:
Veldeke
wits (L322p Haelen),
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)
wits (L322p Haelen)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33327 |
u-vormige hoeve |
toe plaats:
tūu̯ plāts (L322p Haelen)
|
De bebouwing ligt in hoefijzervorm; de binnenplaats is aan drie zijden gesloten door woonhuis, stallen en schuren. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de U-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 5. [N 4A, 3]
I-6
|
33597 |
ui, ajuin |
ooj:
ooi (L322p Haelen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
ajuinenkoek:
oojekook (L322p Haelen)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (L322p Haelen),
ȳi̯ǝr (L322p Haelen)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
aan het werk zijn:
es ān ǝt wɛrk (L322p Haelen),
een schone uier maken:
(de koe) mø̄ktj ęi̯ šūǝn ȳjǝr (L322p Haelen),
zwol:
zwǫl (L322p Haelen)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
deem:
dēm (L322p Haelen),
uier:
yi̯ǝr (L322p Haelen)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
oetblinke (L322p Haelen)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|