e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tweede grasoogst nawei: nǭwęi̯ (Haelen), ø̜ø̜(ww)ø̜ø̜: āfwęi̯ǝ (Haelen) Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b] I-3
tweede klaversnede kleezaad: klīzōt (Haelen) Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.] I-5
twijg, jonge tak loot: WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)  laot (Haelen), nies: WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)  nīēs (Haelen), scheut: WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  sjèut (Haelen), vits: Veldeke  wits (Haelen), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)  wits (Haelen) Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] III-4-3
u-vormige hoeve toe plaats: tūu̯ plāts (Haelen) De bebouwing ligt in hoefijzervorm; de binnenplaats is aan drie zijden gesloten door woonhuis, stallen en schuren. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de U-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 5. [N 4A, 3] I-6
ui, ajuin ooj: ooi (Haelen) [DC 13 (1945)] I-7
uienpannenkoek ajuinenkoek: oojekook (Haelen) Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)] III-2-3
uier uier: yi̯ǝr (Haelen), ȳi̯ǝr (Haelen) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-12, I-9
uieren aan het werk zijn: es ān ǝt wɛrk (Haelen), een schone uier maken: (de koe) mø̄ktj ęi̯ šūǝn ȳjǝr (Haelen), zwol: zwǫl (Haelen) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier deem: dēm (Haelen), uier: yi̯ǝr (Haelen) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uitblinken uitblinken: oetblinke (Haelen) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4