24961 |
vijver |
vijver:
vīēvər (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
wijer:
wīēər (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
wijert:
wiejert (L322p Haelen)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24386 |
vin |
vin:
WLD
vin (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
vlim:
Veldeke
vlum (L322p Haelen)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L322p Haelen),
vingər (L322p Haelen)
|
vinger [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
kootje:
keutje (L322p Haelen),
lid:
lêt (L322p Haelen)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
fikke (L322p Haelen),
jatten:
(jatte) (L322p Haelen),
reten:
(rèète) (L322p Haelen)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (L322p Haelen, ...
L322p Haelen,
L322p Haelen)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiōl (L322p Haelen)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24402 |
visaas |
houtsprot:
houtsjpròt (L322p Haelen),
sprok:
sjpròk (L322p Haelen),
sprot:
sjpròt (L322p Haelen)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
garde:
gaerd (L322p Haelen)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
snoer:
sjnoor (L322p Haelen)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|