25174 |
wisselvallig weer |
kwakkelen:
kwàgələ (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
kwakkellucht:
kwàgəlócht (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
t weer staat te luimen]:
kwaggelig wèèr (L322p Haelen)
|
lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L322p Haelen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
33479 |
witte aalbes |
witte miemerten:
witte miemert (L322p Haelen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fluitekees (L322p Haelen),
fluiter:
fluiter (L322p Haelen),
fluitkaas:
fluitkîês (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L322p Haelen),
zuurmoes:
zŏĕr mŏŏs (L322p Haelen)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (L322p Haelen),
kwikstaartje:
kwikstèrtje (L322p Haelen)
|
kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (L322p Haelen)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24574 |
witte waterlelie |
keukenblader:
de bladeren.
koukeblaaier (L322p Haelen),
keukenbloem:
-
koukbloome (L322p Haelen),
kolk:
-
kölk (L322p Haelen)
|
witte waterlelie [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
18867 |
woede |
gift:
gif (L322p Haelen),
gift (L322p Haelen)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17890 |
woelen |
woelen:
weule (L322p Haelen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|