e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Haelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wisselvallig weer kwakkelen: kwàgələ (Haelen, ... ), kwakkellucht: kwàgəlócht (Haelen, ... ), t weer staat te luimen]: kwaggelig wèèr (Haelen) lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kol: kǫl (Haelen) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
witte aalbes witte miemerten: witte miemert (Haelen) [DC 13 (1945)] I-7
witte kaas, wrongel fluitekaas: fluitekees (Haelen), fluiter: fluiter (Haelen), fluitkaas: fluitkîês (Haelen, ... ) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
witte kool kappes: kappes (Haelen), zuurmoes: zŏĕr mŏŏs (Haelen) witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3
witte kwikstaart akkermannetje: akkermenke (Haelen), kwikstaartje: kwikstèrtje (Haelen) kwikstaart [N P (1966)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] III-4-1
witte vlekken duivelshaar: dȳvǝlshǭr (Haelen) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte waterlelie keukenblader: de bladeren.  koukeblaaier (Haelen), keukenbloem: -  koukbloome (Haelen), kolk: -  kölk (Haelen) witte waterlelie [DC 17 (1949)] III-4-3
woede gift: gif (Haelen), gift (Haelen) hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] III-1-4
woelen woelen: weule (Haelen) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)] III-1-2