24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdaag (L322p Haelen),
goonsdig (L322p Haelen)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30198 |
wolfseinde |
kap:
kap (L322p Haelen)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
sjeesgebit:
šīǝsgǝbēt (L322p Haelen)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
wonj (L322p Haelen)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19835 |
wonen |
wonen:
wōēənə (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34202 |
wormbulten |
gezwel:
gǝzwɛl (L322p Haelen)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
21014 |
wormstekig |
da zitten wormen inne:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
dao zittə wörm innə (L322p Haelen),
daar zitten wormen in:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)
dər zittə wörm innə (L322p Haelen),
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
dao zittə wörm innə (L322p Haelen),
der zitten wormen inne:
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms o met nasaleringsteken)
dər zittə wörm innə (L322p Haelen),
gewormd:
Veldeke ?
gewòrmtj (L322p Haelen, ...
L322p Haelen),
wormstekig:
wormstekig (L322p Haelen)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
20709 |
worstenbroodje |
worstenbroodje:
worstebrêûdje (L322p Haelen)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
Veldeke
wòrtel (L322p Haelen),
WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)
wórtəl (L322p Haelen)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20733 |
wortelenvlaai |
moerenvlaai:
mooreflaaj (L322p Haelen)
|
Vla met vulling van wortelen [N 16 (1962)]
III-2-3
|