id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21783 | zaak | bedrijf: bedrief (Haelen), gedoens: (in ongunstige zin). gedoons (Haelen), zaak: zaak (Haelen) | inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)] III-3-1 |
33834 | zaalrug | zaalrug: zālrøk (Haelen) | Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q] I-9 |
25227 | zacht winterweer | open (weer): òòpe wèèr (Haelen) | zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4 |
19537 | zachtharige bezem | bezem: bèèsem (Haelen) | bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1 |
30194 | zadeldak | schuins dak: šȳns˱ dāk (Haelen) | Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9 |
18316 | zak in de onderrok | schortentas: sjórtetès (Haelen) | zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18324 | zak op een schort | tas: tès (Haelen) | zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18186 | zakdoek | tassenplag: tèsseplak (Haelen), zakdoek: zakdook (Haelen) | zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3 |
20307 | zakgeld | zondagsgeld: zuṇjigsgeltj (Haelen, ... ) | zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1 |
33678 | zand, zandgrond | lichte: lextǝ (Haelen), zandgrond: zanjtjgronjtj (Haelen) | Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8 |