| 21783 |
zaak |
bedrijf:
bedrief (L322p Haelen),
gedoens:
(in ongunstige zin).
gedoons (L322p Haelen),
zaak:
zaak (L322p Haelen)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zālrøk (L322p Haelen)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
| 25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
òòpe wèèr (L322p Haelen)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 19537 |
zachtharige bezem |
bezem:
bèèsem (L322p Haelen)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 30194 |
zadeldak |
schuins dak:
šȳns˱ dāk (L322p Haelen)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
| 18316 |
zak in de onderrok |
schortentas:
sjórtetès (L322p Haelen)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18324 |
zak op een schort |
tas:
tès (L322p Haelen)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tèsseplak (L322p Haelen),
zakdoek:
zakdook (L322p Haelen)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 20307 |
zakgeld |
zondagsgeld:
zuṇjigsgeltj (L322p Haelen, ...
L322p Haelen)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
| 33678 |
zand, zandgrond |
lichte:
lextǝ (L322p Haelen),
zandgrond:
zanjtjgronjtj (L322p Haelen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|